Toen onze dochter net kon lopen hebben we haar aan tafel gezet met papier en vingerverf. Ze stopte alles in haar mond, maar de verf smaakte niet lekker, dus al snel ging de verf op het papier. Smeren en wrijven was wel leuk, maar het resultaat was een grote groen-grijze vlek. Al snel kreeg ze door dat verschillende bewegingen verschillende resultaten opleverden: een experiment in de schilderkunst was geboren. Gaandeweg ontwikkelde haar repertoire zich: krassen werden lijnen, lijnen werden figuren. De bedoeling was niet altijd duidelijk, maar het plezier én het resultaat waren en niet minder om. Sommige van haar eerste werken sieren nog steeds onze muren. De eerste figuren bestonden vaak uit een vorm die rond bedoeld was met twee punten er in. De oervorm van het gezicht. Later volgden mond, neus en zelfs het verdere poppetje compleet met zes of zeven vingers aan elke hand. Niets bijzonders, toch? Of ja, wel eigenlijk. Eenmaal op school ontstond bij haar het besef dat ze tekort schoot in haar tekenkunst: andere poppetjes leken beter, gezichten mooier. Hoe we haar ook aanmoedigden in haar kinderlijke tekenkunst, het onschuldig genieten was er vanaf. Alles werd vergeleken met werk van anderen en kritisch beoordeeld. Oorspronkelijkheid en fantasie legden het af tegen ‘hoe het moest’; het navolgen van de al dan niet zelfopgelegde regels. Een modelgezicht werd de norm, alles wat afweek ‘gek’.Lees verder →