“Juf, juf, u was vorig jaar ook bij ons in de klas. Weet u nog?” zei een jongen aan het einde van mijn vertellingen aan de kinderen van groep 5b van basisschool Al Qualam in Gouda. Ik wist het niet meer, maar de jongen begon glunderend het verhaal te vertellen dat ik vorig jaar verteld had “Ja juf , over de berg en dat de mensen de berg wilden verplaatsen en dat dat niet lukte en dat ze toen uiteindelijk gingen verhuizen.” Vriendjes vielen hem bij en vulden hem aan. En ja toen wist ik het ook weer. Ik was vorig jaar ook in deze klas geweest. Toen nog groep 4.
Hoe fantastisch is dat! Een jaar na dato weten de kinderen nog welk verhaal je vertelt hebt. Dat is de kracht van verhalen. Verhalen blijven kleven in het geheugen. De kracht van een goed verhaal is dat de informatie wordt opgeslagen in het langetermijngeheugen. Wil je de theorie achter de werking van het geheugen weten, lees dan hier verder: https://www.vernieuwenderwijs.nl/de-kracht-van-een-goed-verhaal/
Eén van de krachtigste aspecten van een goed verhaal is dat het emoties bevat. Emoties zorgen ervoor dat we ons verbinden. Met het verhaal dat ik vorig jaar vertelde heeft deze jongen zich goed kunnen verbinden. Door mijn aanwezigheid werd zijn langetermijngeheugen aan het werk gezet en kwam het oude verhaal weer naar boven.
Mijn verhalen toen en nu zijn fantasie, maar dit werkt ook met verhalen over geschiedenis, aardrijkskunde enzovoorts. Het vertellen van verhalen met de kinderen in de klas is samen op avontuur gaan. Door samen met verhalen bezig zijn werk je aan groepsvorming, sociaal-emotionele ontwikkeling, creativiteit en taalvaardigheid.
Tijd voor een goed verhaal dus!
“Juf hoe schrijf je dat dan die naam Yun?” Een jongetje uit groep 5 waar ik verhalen vertel, stelt me deze vraag. Het is een jongetje met een Chinees uiterlijk. Ik spel voor hem Y U N. ‘O, maar dat is ook mijn naam en dat zeg je als Yoeng’. Ik bedank de jongen uitvoerig en zeg dat ik er vandaag iets bijgeleerd heb en natuurlijk dat hij de hoofdpersoon in het verhaal is. Hij glundert van oor tot oor.
Toen onze dochter net kon lopen hebben we haar aan tafel gezet met papier en vingerverf. Ze stopte alles in haar mond, maar de verf smaakte niet lekker, dus al snel ging de verf op het papier. Smeren en wrijven was wel leuk, maar het resultaat was een grote groen-grijze vlek. Al snel kreeg ze door dat verschillende bewegingen verschillende resultaten opleverden: een experiment in de schilderkunst was geboren. Gaandeweg ontwikkelde haar repertoire zich: krassen werden lijnen, lijnen werden figuren. De bedoeling was niet altijd duidelijk, maar het plezier én het resultaat waren en niet minder om. Sommige van haar eerste werken sieren nog steeds onze muren. De eerste figuren bestonden vaak uit een vorm die rond bedoeld was met twee punten er in. De oervorm van het gezicht. Later volgden mond, neus en zelfs het verdere poppetje compleet met zes of zeven vingers aan elke hand. Niets bijzonders, toch? Of ja, wel eigenlijk. Eenmaal op school ontstond bij haar het besef dat ze tekort schoot in haar tekenkunst: andere poppetjes leken beter, gezichten mooier. Hoe we haar ook aanmoedigden in haar kinderlijke tekenkunst, het onschuldig genieten was er vanaf. Alles werd vergeleken met werk van anderen en kritisch beoordeeld. Oorspronkelijkheid en fantasie legden het af tegen ‘hoe het moest’; het navolgen van de al dan niet zelfopgelegde regels. Een modelgezicht werd de norm, alles wat afweek ‘gek’.